Wandbeen

deel van de schedel

De wandbeenderen[6][7][8] of ossa parietalia[9][10] zijn in de menselijke schedel de gebeentes die de zij- en bovenkant van het hoofd vormen. Een mens heeft één linker- en één rechterwandbeen.

Wandbeen
Os parietale
Bot
Het wandbeen in de schedel (lichtgrijs, rechtsboven)
Het wandbeen in de schedel (lichtgrijs, rechtsboven)
Synoniemen
Latijn Os bregmatis[1][2]

Os bregmaticum[3][4]
Os syncipitis[1][4]
Os tetragonum[1]
Os laterale[5]
Os verticalis[5]
Os verticis[3][4]
Os arcuale[3][4][5]
Os nervale[4][5]
Os rationis[4][5]
Os cogitationis[4][5]

Nederlands Opperhoofdsbeen
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Bij een volwassen mens varieert de dikte van de wandbeenderen van 7 millimeter aan de achterkant (waar ze aan het achterhoofdsbeen hechten) tot ± 4 millimeter op de slapen. Daar grenzen ze aan het wiggenbeen (geel op illustratie 1). Ze liggen verder tegen het voorhoofdsbeen en het linker- en rechter slaapbeen (rood op illustratie 1).

2. Buitenkant wandbeen (linkerhelft)

Wandbeenderen zijn aan de buitenkant van boven naar beneden recht en glad, tot waar ze ongeveer halverwege het oppervlak overgegaan zijn van kraakbeen naar bot (ossificatie). Daaronder bevindt zich eerst een grotere en vervolgens een kleinere uitstulpende boog (zie de rode scheidingslijn op illustratie 2). De bovenste markeert de aanhechting aan het slaapbeen, de onderste het uiterste bovenpunt van de musculus temporalis.

Literatuurverwijzingen

bewerken
  1. a b c Foster, F.D. (1891-1893). An illustrated medical dictionary. Being a dictionary of the technical terms used by writers on medicine and the collateral sciences, in the Latin, English, French, and German languages. New York: D. Appleton and Company.
  2. Probstmayr, W. (1863). Etymologisches Wörterbuch der Veterinär-Medicin und ihrer Hilfswissenschaften. München: Verlag Jul. Grubert.
  3. a b c Hyrtl, J. (1880). Onomatologia Anatomica. Geschichte und Kritik der anatomischen Sprache der Gegenwart. Wien: Wilhelm Braumüller. K.K. Hof- und Unversitätsbuchhändler.
  4. a b c d e f g Fonahn, A. (1922). Arabic and Latin anatomical terminology. Chiefly from the Middle Ages. Kristiania: Jacob Dybwad.
  5. a b c d e f Schreger, C.H.Th.(1805). Synonymia anatomica. Synonymik der anatomischen Nomenclatur. Fürth: im Bureau für Literatur.
  6. Broek, A.J.P. van den, Boeke, J & Barge, J.A.J (1954). Leerboek der beschrijvende ontleedkunde van de mens. Deel I. Geschiedenis der ontleedkunde, bewegingsorganen, vaatstelsel (8ste druk). Utrecht: N.V. A. Oosthoek’s Uitgeverij Mij.
  7. Raven, C.P. (1959). Anatomische atlas. Ten gebruike bij het onderwijs aan verplegenden en bij de opleiding voor eerste hulp bij ongelukken. Amsterdam: Scheltema & Holkema N.V.
  8. Jochems, A.A.F. & Joosten, F.W.M.G. (2003). Coëlho Zakwoordenboek der geneeskunde (27ste druk). Doetinchem: ElsevierGezondheidszorg.
  9. His (1895). Die anatomische Nomenclatur. Nomina Anatomica. Der von der Anatomischen Gesellschaft auf ihrer IX. Versammlung in Basel angenommenen Namen. Leipzig: Veit & Comp.
  10. Federative Committee on Anatomical Terminology (1998). Terminologia Anatomica. Stuttgart: Thieme