• Is·ra·el
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Israël Israëls -
verkleinwoord - - -

Israël o

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) Bijbels volk
    • Nu vielen tien stammen van het volk Israel van hem af, en stichtten een nieuw koningrijk, hetwelk zij het rijk Israel noemden.[1] 
demoniem
inwoner Israëli, Israëliër
vrouwelijke inwoner Israëlische
bijvoeglijk Israëlisch

Israël o

  1. (toponiem: land) land in het Midden-Oosten, gelegen aan de Middellandse Zee
    • Israël is in 1948 gesticht. 
     Ik begon wat langere dagen te maken, vooral dankzij mijn ontmoeting met de razendsnelle Animal Style, een markante kerel uit Israël.[2]
Landen in Azië in het Nederlands
AfghanistanArmeniëAzerbeidzjanBahreinBangladeshBhutanBruneiCambodjaChinaCyprusEgypteFilipijnenGeorgiëIndiaIndonesiëIrakIranIsraëlJapanJemenJordaniëKazachstanKirgiziëKoeweitLaosLibanonMaldivenMaleisiëMongoliëMyanmar/BirmaNepalNoord-KoreaOezbekistanOmanPakistanQatarRuslandSaoedi-ArabiëSingaporeSri LankaSyriëTadzjikistanThailandTurkijeTurkmenistanVerenigde Arabische EmiratenVietnamZuid-Korea
  1. C. Schmid, Bijbel voor kinderen: voor huisgezinnen en scholen. 1e stuk, 1841, p. 184
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  


Israël

  1. (toponiem: land) Israël; een land in het Midden-Oosten gelegen aan de Middellandse Zee