• ma·li·ci·eus
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘boosaardig’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
  • afgeleid van het Franse malicieux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen malicieus malicieuzer malicieust
verbogen malicieuze malicieuzere malicieuste
partitief malicieus malicieuzers -

malicieus [4]

  1. met slechte bedoelingen
    • Toch is ook bitcoin een belangrijke katalysator van dit soort cybercriminaliteit. Vroeger verspreidde men virussen voor de technische uitdaging, als politieke boodschap, of voor de lol. Bitcoin, met zijn anonieme betalingen, maakt het veel gemakkelijker om er malicieus geld mee te verdienen. Als de hackers, in plaats van een bitcoinadres, een bankrekening gebruikt zouden hebben voor de betaling van losgeld, dan zou die bank door opsporingsdiensten gesommeerd worden de gegevens van de hackers te openbaren. Bij bitcoin is daar geen centrale instantie voor. [5] 
    • De politieke beweging van de uit de PvdA-fractie gezette Kamerleden Kuzu en Özturk bediende zich door middel van malicieus gemonteerde filmpjes al vaker van dubieuze praktijken om zich te manifesteren. Met het „verbindend ideaal” dat Denk zegt na te streven heeft het allemaal bitter weinig te maken. Met verdelen des te meer. [6] 
73 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[7]