nominatief
- Geluid: nominatief (hulp, bestand)
- IPA: / ˌnominaˈtif / (4 lettergrepen)
- no·mi·na·tief
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘eerste naamval’ voor het eerst aangetroffen in 1633 [1]
- van Latijn nominativus [2]
- afgeleid van nominatie met het achtervoegsel -ief
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nominatief | nominatieven |
verkleinwoord | - | - |
de nominatief m
- (grammatica) eerste van de 8 naamvallen van de Indo-Europese talen
Deze vorm wordt meestal gebruikt voor onderwerp em naamwoordelijk deel van het gezegde
1. een eerste van de 8 naamvallen van de Indo-Europese talen
stellend | |
---|---|
onverbogen | nominatief |
verbogen | nominatieve |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
nominatief
- gesteld op naam van iemand
- Bij nominatieve aandelen is de naam van de eigenaar ingeschreven in het aandeelhoudersregister van de onderneming
- Het woord nominatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nominatief" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nominatief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nominatief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be