Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid
Het Utrechtsche Museum van Kunstnijverheid was een Utrechtse vereniging die tussen 1884 en circa 1958 bestond en in die stad een museum met een daaraan verbonden leerschool oprichtte.
Geschiedenis
In de loop van de tweede helft van de 19e eeuw ontstond met het Londense South Kensington Museum voor het eerst een museum van kunstnijverheid. Binnen Nederland kwam het eerste museum voor kunstnijverheid in 1877 in Haarlem, waarna in 1884 in Utrecht werd geijverd voor eenzelfde museum. Dat jaar werd allereerst de vereniging Het Utrechtsche Museum van Kunstnijverheid opgericht die "de aankweeking van kunstzin en de veredeling van den smaak des volks" beoogde. De architect P.J. Houtzagers werd de eerste directeur en op 29 november 1884 kon het museum officieel geopend worden in een pand aan de Wittevrouwenkade. Diverse notabelen kwamen gaandeweg in het bestuur zoals H.A. van Beuningen, archivaris S. Muller Fz., J. Duyvis, de edelsmid J.H. Brom, hoogleraar W. Vogelsang en A. Begeer. Het lidmaatschap voor de vereniging bedroeg 5 gulden.
Het museum werd gevestigd in een deel van een gebouw dat voorheen toebehoorde aan de Willemskazerne. Houtzagers eerste taak was de indeling van het gebouw te wijzigen zodat het museum erin ondergebracht kon worden. Het museum was onder meer ingericht met kamers waarin smeedwerk, meubels en houtsnijwerk, textielkunst en porcelein met glaswerk te bezichtigen waren. In de eerste vijf maanden kwamen 3000 bezoekers naar het museum.
Vanaf 1886 werd er een school aan verbonden waar mannelijke, en een jaar later ook vrouwelijke, leerlingen vanaf 16 jaar onderwijs konden krijgen in kunstgerelateerde vakken zoals boetseren, beeldhouwen, houtsnijden, handtekenen en schilderen. Diverse tijdelijke tentoonstellingen die plaatsvonden in het museum toonden stukken van leerlingen. Een leerling die later bekend zou worden en hier onderwijs volgde was Gerrit Rietveld.
Aan het eind van de 19e eeuw kon een grote verbouwing plaatsvinden en kon het ruimtegebrek opgelost worden omdat de vereniging de beschikking kreeg over het hele pand aan de Wittevrouwenkade. Toch ontstond er weer ruimtegebrek en de behoefte te kunnen verhuizen. Gaandeweg de jaren 10 van de 20e eeuw ontstonden echter ernstige financiële tekorten. Het ledental liep terug naar enkele tientallen, de jaarlijkse bezoekersaantallen tot enkele honderden. Het museum werd in deze periode gesloten en een deel van de collectie kon worden overgeheveld naar het in 1921 geopende Centraal Museum. De school bleef nog enkele jaren bestaan en er werd gehoopt op een voortzetting ervan op een nieuwe locatie. Uiteindelijk stopte de overheid de subsidie voor de school in 1924, waarna in datzelfde jaar de 27 leerlingen tellende school werd gesloten. De vereniging leidde daarna nog een sluimerend bestaan en werd rond 1958 definitief opgeheven.
Bronnen
- J.N. van der Meulen, Museum en school van kunstnijverheid te Utrecht, in: Maandblad Oud-Utrecht, september 1993, blz. 94-100