• an·ru·fen
  • Afleiding van het Duitse woord  rufen ww  maken, doen met het voorvoegsel an-
Naar frequentie 948
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
anrufen
rief an
angerufen
onregelmatig volledig hulpwerkwoord: haben

anrufen

  1. bellen