Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Even
  • even
  • [bijvoeglijk naamwoord]: Het woord is algemeen Germaans [1]
  • [zelfstandig naamwoord]: Hebreeuws [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen even evener evenst
verbogen evenste
partitief evens eveners -

even [3]

  1. (wiskunde) deelbaar door twee (d.w.z. met een ander rond [3] getal als uitkomst)
    • De som van twee even getallen is weer een even getal. 
    • Een even aantal kun je in twee even grote delen verdelen. 
  2. egaal, effen, gelijk
    • Je kunt alleen bouwen als de grond even is. 
  • In de betekenis van ‘bijwoord van graad: in gelijke mate’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [4]

even

  1. zonder moeite of met slechts weinig moeite
    • Zet de stoel even recht. 
    • Ik heb die spelfout even verbeterd. 
  2. in korte tijd
    • Ik zou nou toch nog maar wel eens even goed nadenken! 
     Net als de mogelijkheid om tijdelijk afstand te nemen van de constante druk in Amsterdam en even helemaal te doen waar ik zelf zin in had.[5]
  3. in dezelfde, gelijke mate
    • Dat is even goed. 
  4. een klein eindje
  5. amper, net, ternauwernood
    • Hij was een man van even dertig jaar. 
  6. versterkende toevoeging
    • Valt dat even mee! 
enkelvoud meervoud
naamwoord even avaniem
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de evenv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) steen
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]


stellend vergrotend overtreffend
even more even most even

even

  1. (wiskunde) even
    «An even number.»
    Een even getal.

even

  1. zelfs