• dis·per·se

disperse

  1. verbogen vorm van de stellende trap van dispers


vervoeging van
dispersar

disperse

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dispersar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dispersar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dispersar
vervoeging van
dispersarse

disperse

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dispersarse
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dispersarse
  3. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dispersarse