onbezield
- on·be·zield
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onbezield | onbezielder | onbezieldst |
verbogen | onbezielde | onbezieldere | onbezieldste |
partitief | onbezields | onbezielders | - |
onbezield
- zonder geest, weinig levendig, met een gebrek aan gedrevenheid
- Hij speelde een onbezielde uitvoering van het pianoconcert.
- zelfstandige naamwoorden worden in sommige talen onderscheiden in bezielde en onbezielde zelfstandige naamwoorden
- 'Man', 'vrouw' en 'paard' zijn bezielde zelfstandige naamwoorden. 'Hout' en 'tafel' zijn onbezielde zelfstandige naamwoorden.
- Het woord onbezield staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onbezield" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be