Naar inhoud springen

Fazantduif

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Fazantduif
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2016)
Fazantduif
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Aves (Vogels)
Orde:Columbiformes (Duifachtigen)
Familie:Columbidae (Duiven)
Geslacht:Otidiphaps
Soort
Otidiphaps nobilis
Gould, 1870[2]
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Fazantduif op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Vogels

De fazantduif (Otidiphaps nobilis) is een vogel uit de familie Columbidae (duiven). De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1870 gepubliceerd door de Britse vogelkundige John Gould. De soort komt voor op Nieuw-Guinea.

Deze duif is 42 tot 50 cm lang en weegt ongeveer 500 gram. Het is de enige soort duif met een vrij lange, zijdelings afgeplatte staart en lange, slanke poten waardoor de soort op een hoen lijkt. Vandaar de naam fazantduif. De kop, borst, buik en staart zijn zeer donker, bijna zwart met een groene of blauwe glans. De mantel en rug zijn roodachtig paars, geleidelijk overgaand in kastanjebruin op de vleugels. De snavel is rood en de poten zijn geel tot zalmkleurig roze.

De ondersoort O. n. insularis heeft geen kuif op de kop en er ontbreekt een lichte vlek op de nek, de vleugelveren zijn lichter van kleur. De ondersoort O. n. aruensis heeft wel een nekvlek en die is wit (bij de andere twee ondersoorten is deze nekvlek glanzend groen) en de metaalglans in de veren is minder uitgesproken dan bij de andere ondersoorten.[3]

Verspreiding en leefgebied

[bewerken | brontekst bewerken]

Deze soort komt voor op Nieuw-Guinea en telt vier ondersoorten:[4]

De leefgebieden liggen in natuurlijk tropisch regenwoud in het heuvel- en laagland tot op 1900 meter boven zeeniveau.

De ondersoorten O. n. nobilis en O. n. cervicalis hebben een groot verspreidingsgebied en daardoor is de kans op de status kwetsbaar (voor uitsterven) gering. De grootte van deze populaties is niet gekwantificeerd. De soort gaat wel in aantal achteruit. Echter, het tempo van achteruitgang ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Om deze redenen staan deze ondersoorten als niet bedreigd op de Rode Lijst van de IUCN.[1]