Ontologie (filosofie)
De ontologie (van het Grieks ὀν = zijnde en λόγος = woord, leer) of zijnsleer is onderdeel van de metafysica, de filosofische tak die het wezen onderzoekt dat achter de waargenomen werkelijkheid schuilgaat. De ontologie onderzoekt en beschrijft de eigenschappen, of breder: het zijn van het geheel van dingen, "entiteiten" of zijnden, waarvan aangenomen wordt dat ze bestaan of beter: zijn. De klassieke ontologie probeert, op grond van hun eigenschappen, de entiteiten vervolgens in te delen in fundamentele categorieën. Daarom wordt de ontologie soms ook wel 'categorietheorie' genoemd.
Historische ontwikkeling van het begrip ontologie
[bewerken | brontekst bewerken]Van de klassieke oudheid tot en met de middeleeuwen waren metafysica en ontologie volledig synoniem aan elkaar. Met Christian Wolff (1679-1754) ontstonden er afsplitsingen van de algemene metafysica, te beginnen met (toentertijd) de kosmologie, de psychologie en allerlei apologetische stromingen binnen de theologie. De kosmologie was in de 17e en 18e eeuw een meer-omvattend begrip dan tegenwoordig. Ze omvatte alle beschikbare kennis omtrent de wereld, dat wil zeggen het wereldse afgezet tegen bijvoorbeeld het goddelijke.
De ontologie van een vakwetenschap
[bewerken | brontekst bewerken]Binnen een wetenschappelijk vakgebied fundeert een ontologie het vaktheoretisch kader vanwaaruit de werkelijkheid onderzocht wordt. Binnen een vakwetenschappelijk kader maakt een ontologie een zinvolle meting van die werkelijkheid mogelijk. Nieuwe metingen kunnen leiden tot aanpassing, of zelfs een grondige herziening van de theorie, en die weer tot nieuwe metingen. Crises in de wetenschap, waarbij theorie noch meting een eenduidig antwoord gaven, dwongen, binnen een gegeven vakwetenschap, een geheel nieuwe ontologie (theoretisch kader) af. In de wetenschapsgeschiedenis van de natuurkunde was dat bijvoorbeeld het geval met de revolutionaire theorie van de kwantummechanica van Max Planck.
Voorbeeld van een wetenschappelijke, ontologische insteek
[bewerken | brontekst bewerken]Een voorbeeld van een ontologische insteek betreft de beginselen van empirisch onderzoek. Bij empirisch onderzoek wordt de aard van een onderzoeksobject ontologisch gezien als:
- een onveranderlijke structuur hebbende
- objectief gegeven
- meetbaar
- onafhankelijk van menselijk kennen
Met name de eerste term is van belang omdat zonder een onveranderlijke structuur experimenten op het object geen zin hebben. In het geval van veranderlijke objecten wordt de onveranderlijke wetmatigheid daarin gezocht.
Van het begrip ontologie uit de filosofie is later het specifieke begrip ontologie binnen de informatica afgeleid.
De ontologische vraag naar het bewijs voor het bestaan van iets
[bewerken | brontekst bewerken]De vraag: "is er -'iets'-; wát dan ook?" dient te worden beantwoord.
De ontkenning: "nee, er is niets" spreekt zichzelf tegen, aangezien de uitspraak zelf (of, zoals in dit geval, de schriftelijke bewering) -'iets'- is en derhalve in- en uit zichzelf onwaar is; zelfs een leugen.
De radicale en fundamentele twijfel (kan alles in twijfel worden getrokken?) hieromtrent wordt weggenomen door het antwoord: "ja: er is deze vraag", waarmee, in één stuk door, twee antwoorden worden gegeven: te weten het 'zijn' van deze (zichzelf bevestigende) vraag en daarmee het 'zijn' van de vraagsteller. Daaruit wordt de conclusie getrokken (onder de aanname dat de vraagsteller niet onbestaand is): "Ergo: ik ben".
Deze laatste aanname: dat de vraagsteller, het subject, niet onbestaand kan zijn is een zwak punt. Men gaat er dan van uit, dat alleen het "zijnde" "IS" en dat het "niet zijnde", niet bestaat. Als zodanig kan men deze bewijsvoering zien als een cirkelredenering. Dat kan men al vaststellen bij Parmenides. Het uitgangspunt van Parmenides is, dat de rede leert dat je alleen een Zijn kunt denken, niet een niet-Zijn. Tegenover het Zijnde staat niets, dus ook niet het denken. "Denken en Zijn zijn één en dezelfde." Deze opvatting van Parmenides kan gezien worden als de basis van de huidige opvatting dat de mens een intelligibel (denkend) wezen is. Kitaro Nishida, die een brug tracht te slaan tussen het westerse en oosterse denken, publiceerde De Logica van de Plaats van het Niets en de Religieuze Wereldbeschouwing. Daarin ziet hij het zijnde en het niet-zijnde als dualistisch en elkaar wederzijds bepalend. Men zou kunnen stellen dat de ontologie alleen binnen het denken bestaat, maar niet daarbuiten.
Ontologen
[bewerken | brontekst bewerken]Onder meer de volgende denkers hielden zich bezig met ontologie:
- Aristoteles
- Anselmus van Canterbury
- Alain Badiou
- Democritus
- René Descartes
- Johannes Duns Scotus
- Nicolai Hartmann
- Martin Heidegger
- Heraclitus
- Edmund Husserl
- Immanuel Kant
- Gottfried Leibniz
- Alexius Meinong
- Maurice Merleau-Ponty
- Ahmad ibn Tajmijja
- Jean-Luc Nancy
- Parmenides
- Plato
- W.V.O. Quine
- Bertrand Russell
- Jean-Paul Sartre
- Thomas van Aquino
- Lao Tse
- Ludwig Wittgenstein
- Thales