Naar inhoud springen

Rimpelende melkzwam

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Rimpelende melkzwam
Rimpelende melkzwam
Taxonomische indeling
Rijk:Fungi (Schimmels)
Stam:Basidiomycota (Steeltjeszwam)
Klasse:Agaricomycetes
Onderklasse:ongeplaatst (incertae sedis)
Orde:Russulales
Familie:Russulaceae
Geslacht:Lactarius (Melkzwam)
Soort
Lactarius tabidus
Fr. (1838)
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Rimpelende melkzwam op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie
Schimmels

De rimpelende melkzwam (Lactarius tabidus) is een algemeen voorkomende paddenstoel uit de familie Russulaceae. Synoniemen zijn Lactarius chrysorheus en Lactarius hepaticus. Hij vormt ectomycorrhiza met verschillende loof- en naaldbomen. Hij komt voor op matig vochtige tot natte plaatsen in bossen op zand- en veenbodems.

Uiterlijke kenmerken

[bewerken | brontekst bewerken]
Hoed

De rimpelende melkzwam heeft een beige tot lichtbruine hoed, die bij jonge exemplaren een deuk kan vertonen, maar bij het ouder worden meer afgeplat wordt. De hoedrand vertoont een kroonkurkachtig patroon (vandaar de bijnaam rimpelend). De hoed is mat van tint en kan een diameter van 2,5 tot 7 centimeter bereiken.

Steel

De steel is roodbruin tot donkerbruin van kleur, wordt 3 tot 7 centimeter hoog en 4 tot 8 millimeter in diameter. De hoed en de steel worden hol bij het verouderen.

Lamellen

De lamellen zijn geelbruin en aflopend. Ze kunnen bij het ouder worden verkleuren tot oker-oranje, soms met een mauve tint.

Melksap

Het melksap is wit en wordt na een halve minuut zwavelgeel bij het opdrogen (op witte zakdoek). Het melksap is uitgesproken bitter en kan een branderig gevoel op de tong achterlaten. Het feit dat het sap geel wordt bij het opdrogen, is mogelijk een indicator dat de soort giftig kan zijn.[1]

Geur en smaak

De geur en smaak zijn onopvallend.

Sporenprint

De sporenprint is crèmekleurig.

Microscopische kenmerken

[bewerken | brontekst bewerken]

De sporen zijn afgeronde tot breed elliptisch en meten 6–9 × 5,5–7 µm. Ze zijn bedekt met 0,6–1,3 µm hoge, fijn afgeronde tot langwerpige of puntige wratten, die via enkele dunne lijntjes of ribbels met elkaar verbonden kunnen zijn. Het is een heel los netwerk met een paar individuele mazen. De basidia zijn cilindrisch tot knotsvormig en meten 35-45 × 7,5-11 µm. Soms hebben ze er maar één of twee, maar meestal vier sterigmata.

De talrijke cheilocystidia zijn spoelvormig tot priemvormig, 20-50 µm lang en 4,5-9 µm breed. De eveneens spoelvormige, 32-80 µm lange en 6-10 µm brede pleurocystidia zijn niet talrijk.

De hoedhuid bestaat uit ronde of isodiametrische hyfencellen met de afmeting 9–22 × 9–20 µm. Er zijn ook individuele 15-30 µm lange en 3-6 µm brede hyfeneindcellen die uitsteken uit de hyfenassociatie.

Zoals alle melkzwammen is de rimpelende melkzwam een mycorrhizaschimmel die een partnerschap kan vormen met zowel loof- als naaldbomen. De belangrijkste symbiotische partner zijn sparren; hij komt ook veel zeldzamer voor onder berken. Maar in zeldzame gevallen kunnen ook elzen, haagbeuken, beuken, eiken, sparren en dennen als gastheer dienen.

De schimmel houdt van vochtige loof- en naaldbossen. Daarom wordt hij aangetroffen in schaduwrijke sparrenbossen, maar ook in sparrenbossen op vochtige tot natte, extreem alkalische en voedselarme bodems. Hij komt ook voor in berkenbroekbossen en aan de randen van hoogveen. Af en toe wordt hij ook aangetroffen in geschikte sparren-beuken-, beuken-, haagbeuk-eiken-, berken-eiken-, elzen- en berkenbossen. Als hoge indicator voor vocht en zuurgraad is het ook een lokale differentiële soort voor drassige gebieden in verschillende naald-, gemengde en loofbosgemeenschappen.

De vruchtlichamen verschijnen van eind juni tot november en zijn soms tot in januari te vinden.

Europees verspreidingsgebied

De paddenstoel komt voor over geheel Europa en Noord-Amerika. Hoe noordelijker, des te zeldzamer de soort.

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Kaarten met waarnemingen: