al de Raadsheerduiven dezelfde witte teekening hebben. Geheel witte of geheel zwarte zijn zeer zeldzaam; de eersten hebben meestal een rooden oogrand.
De Doffers verschillen niet van de Duiven; ook in het vederkleed der jongen bestaat geen onderscheid; ofschoon de oogrand van de laatsten steeds donker is, en eerst later wit wordt. Sommige voorwerpen, ook Raadsheerduiven genoemd, hebben veêren aan de pooten en meestal ook donkere of bruingele oogen.
In het algemeen zijn de Raadsheerduiven tamelijk zwak en hare jongen kunnen moeijelijk gehouden worden, ofschoon het goede broeisters zijn; het zijn echter sterke vliegers, en zij, die veel veêren aan de pooten hebben, tuimelen onder het vliegen. Zij vereischen meer zorg, dan de meeste andere Tilduiven, en kunnen moeijelijk de koude, doch nog minder vochtig weder verdragen.
De tillen moeten dus vooral droog en nimmer op het Noorden staan. Boven het huis geplaatste of geheel op zich zelf staande tillen zijn mede voor deze Duiven minder aan te bevelen, dan die, welke men tegen den muur aan de Zuidzijde van het huis plaatst.
Zwaar voedsel, b.v. boonen, is voor dit teêre ras niet dienstig; veel beter is boekweit, en bij afwisseling eenig hennepzaad.