bigamist
Uiterlijk
- bi·ga·mist
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bigamist | bigamisten |
verkleinwoord | bigamistje | bigamistjes |
de bigamist m
- een persoon die dubbel gehuwd is, (die bigamie pleegt)
- Het brandmerken of brandtekenen, een straf voor bedelaars, dieven en bigamisten, gold als waarschuwing voor anderen en was niet afkoopbaar.
- Het woord bigamist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bigamist" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be