Naar inhoud springen

hand

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Hand


Een hand.
  • hand
enkelvoud meervoud
naamwoord hand handen
verkleinwoord handje handjes

de handv

  1. (anatomie) uiterste deel van de arm, voorbij de pols
    • Zij heeft in haar hand een groot boek. 
     Ik duwde de deur met beide handen open en zag dat er ’s nachts een dik pak sneeuw was gevallen, waarvan een stukje geel kleurde toen ik er mijn waterfles in leegde.[3]
vervoeging van
handen

hand

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handen
    • Ik hand. 
  2. gebiedende wijs van handen
    • Hand! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van handen
    • Hand je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[9]
  1. "hand" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. hand op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 10
  5. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044632767
  6. Bronlink geraadpleegd op 30 juni 2022 Weblink bron “Boerenleider Kemp voelt zich niet verantwoordelijk voor gewelddadige protesten” (30 juni 2022), NU.nl
  7. HP de Tijd ARNOUT LE CLERCQ 25 JAN 2019 De Malediven verdwijnen, maar onze consumptiedrift niet
  8. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044628142
  9. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
naamwoord hand hande / hende
verkleinwoord händjen / händeken

hand

  1. hand


enkelvoud meervoud
hand hands

hand

  1. (anatomie) hand
  2. (zoötomie) voorpoot
  3. arbeider
  4. specialist, vakman
  5. deelnemer
  6. wijzer (v.e. klok)
  7. handschrift
  8. (kaartspel) partij kaarten

[1]

  • at hand
dichtbij
  • to lend a hand
een handje helpen
  • shake hands
de handen schudden
vervoeging
onbepaalde wijs to  hand 
he/she/it  hands 
verleden tijd  handed 
voltooid
deelwoord
 handed 
onvoltooid
deelwoord
 handing 
gebiedende wijs  hand 

hand

  1. overgankelijk overhandigen
  2. overgankelijk aanreiken, reiken


hand m

  1. (spreektaal) handbal [1]


enkelvoud meervoud
naamwoord hand hande / hende
verkleinwoord händjen / händeken

hand

  1. hand


hand

  1. hand


hand g

  1. (anatomie) hand