citaat
Uiterlijk
- ci·taat
- In de betekenis van ‘aanhaling, ontleende passage’ voor het eerst aangetroffen in 1840.[1]
- Leenwoord uit Latijn citātum ‘het opgeroepene’, verleden deelwoord bij citāre, waarvoor zie citeren.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | citaat | citaten |
verkleinwoord | citaatje | citaatjes |
het citaat o
- (taalkunde) een letterlijke passage die door iemand anders aangehaald wordt uit een bron
- Wikiquote heeft een uitgebreide verzameling citaten.
1. aanhaling, ontleende passage
- Het woord citaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "citaat" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "citaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Taalkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %