cumulus
Uiterlijk
Symbool | Teken |
---|---|
Cu |
- cu·mu·lus
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘stapelwolk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1861 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | cumulus | cumulussen cumuli |
verkleinwoord |
de cumulus m
- (meteorologie) scherp afgelijnde wolken waarvan de basis donkerder, het bovenste deel met halfronde uitwassen wit is
- Zweefvliegers houden van cumuli omdat ze thermiek betekenen.
- Het woord cumulus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "cumulus" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "cumulus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- cu·mu·lus
cumulus m
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | cumulus | cumulī |
genitief | cumulī | cumulōrum |
datief | cumulō | cumulīs |
accusatief | cumulum | cumulōs |
vocatief | cumule | cumulī |
ablatief | cumulō | cumulīs |
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Meteorologie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 89 %
- Prevalentie Vlaanderen 93 %
- Woorden in het Latijn
- Zelfstandig naamwoord in het Latijn
- Zelfstandig naamwoord van de 2de verbuiging in het Latijn