dire
Uiterlijk
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
dire | direr | direst |
dire
- Van het Latijnse dicere (zeggen).
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dire /diʁ/ |
disais /dizɛ/ |
dit /di/ |
derde groep | volledig |
dire
- zeggen
- «Il va dire où nous devons nous installer.»
- Hij gaat zeggen waar we ons moeten neerzetten.
- «Maman dit que je ne peux pas jouer dehors.»
- Mama zegt dat ik niet buiten mag spelen.
- «Il va dire où nous devons nous installer.»
- besluiten, afspreken
- «C'est dit!»
- Dat is afgesproken!
- «C'est dit!»
- denken, menen
- «Qu'en dites-vous?»
- Wat denkt u ervan?
- «Qu'en dites-vous?»
- aanduiden, aangeven
- «Cette montre dit l'heure exacte.»
- Dit horloge geeft de juiste tijd aan.
- «Cette montre dit l'heure exacte.»
- Afkomstig van het Latijnse dicere.
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | onvoltooid deelwoord |
voltooid deelwoord |
dire |
dicente |
detto |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
toekomende tijd |
dico |
dicevo |
dirò |
volledig |
dire
Categorieën:
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Engels
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 4
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Woorden in het Frans met IPA-weergave
- Werkwoord in het Frans
- Woorden in het Italiaans
- Woorden in het Italiaans van lengte 4
- Woorden in het Italiaans met audioweergave
- Woorden in het Italiaans met IPA-weergave
- Werkwoord in het Italiaans