enclise
Uiterlijk
- en·cli·se
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aansluiting van woord bij ander woord’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | enclise | enclises |
verkleinwoord | - | - |
de enclise v
- (taalkunde) het verschijnsel dat een - meestal onbeklemtoond - woord wordt uitgesproken als vormde het een deel van het woord dat ervoor komt
- Het woord enclise staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "enclise" herkend door:
20 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "enclise" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ enclise op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be