Naar inhoud springen

frigo

Uit WikiWoordenboek
1. Een frigo met geopende deur.
  • fri·go
enkelvoud meervoud
naamwoord frigo frigo's
verkleinwoord frigootje frigootjes

de frigom

  1. (huishouden) (elektrotechniek) ruimte die gekoeld kan worden voor het bewaren van voedsel en andere bederfelijke waar
    • Opvallend is het aantal stukken dat NRC wijdt aan het verschillende taalgebruik in het noorden en het zuiden. Zo maken journalisten zich vrolijk over woorden als droogzwierder (centrifuge), koets (kinderwagen) of duimspijker (punaise). Tot slot nog dit: onder de nogal voortvarende kop ‘Het geruzie is voorbij’ maakte NRC destijds wel degelijk de juiste analyse. „De (communautaire) kwestie is in de ijskast gestopt en de vraag is alleen hoe lang de deur daarvan gesloten blijft”, concludeerde de krant in 2000. Een juiste analyse dus. Alleen… kwestie? … ijskast? … gestopt? In Vlaanderen zouden ze zeggen: „De affaire is in de frigo gestoken.”[2] 
    • Nieuwe klanten moeten enig geduld hebben. Wie nu een ontmoeting wil arrangeren krijgt het verzoek om over een paar maanden terug te bellen. Dat is niet alleen het gevolg van een royaal klantenbestand: Caraceni's stoffen gaan rond deze tijd voor enkele maanden in frigo, om er pas half september weer uit te komen. Volgens de kleermaker hebben de warme maanden geen goede invloed op de wol, zodat hij zijn voorraad in de koeling laat overzomeren. In confectiekringen van lager allooi wordt deze handelswijze nauwelijks begrepen maar ze behoort sinds generaties tot de standaardprocedure van het Milanese familiebedrijf. [3] 
  2. (jongerentaal) (pejoratief) vrouw die nooit zin in seks heeft
49 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]
  1. frigo op website: Etymologiebank.nl
  2. NRC Peter Vandermeersch 2 oktober 2010
  3. NRC Yvo van Regteren Altena 21 april 1994
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


frigo m

  1. (spreektaal) koelkast [1]