Naar inhoud springen

garf

Uit WikiWoordenboek
  • garf
  • In de betekenis van ‘schoof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1170 [1] [2] [3]
  • erfwoord: Middelnederlands garve, ontwikkeld uit West-Germaans *garbōn, eigenlijk ‘het (samen)gegrepene’.[2] Evenals Nederduits Garv, Garf, Duits Garbe en Saterfries jierwe.
enkelvoud meervoud
naamwoord garf garven
verkleinwoord garfje garfjes

de garfv / m [4]

  1. (landbouw) samengebonden hoeveelheid graanhalmen of andere afgemaaide gewassen
  2. (bij uitbreiding) pachtgeld
vervoeging van
garven

garf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van garven
    • Ik garf. 
  2. gebiedende wijs van garven
    • Garf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van garven
    • Garf je? 
12 % van de Nederlanders;
11 % van de Vlamingen.[5]