huwbaar
Uiterlijk
- huw·baar
- Naamwoord van handeling van huwen met het achtervoegsel -baar
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | huwbaar | huwbaarder | huwbaarst |
verbogen | huwbare | huwbaardere | huwbaarste |
partitief | huwbaars | huwbaarders | - |
huwbaar
- geschikt om in het huwelijk te treden
- Op dit feest waren alle huwbare meisjes van de stam aanwezig.
1. geschikt om in het huwelijk te treden
- Het woord huwbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huwbaar" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be