piemel
Uiterlijk
- pie·mel
- afgeleid van piemelen ww zonder het achtervoegsel -en, in de betekenis van ‘mannelijk lid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1875 [1][2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | piemel | piemels |
verkleinwoord | piemeltje | piemeltjes |
de piemel m
- (anatomie) (informeel) geslachtsdeel van de man, penis, vooral gebruikt voor onvolgroeide jongens
1. geslachtsdeel van de man, penis gebruikt voor onvolgroeide jongens
vervoeging van |
---|
piemelen |
piemel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van piemelen
- Ik piemel.
- gebiedende wijs van piemelen
- Piemel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van piemelen
- Piemel je?
- Het woord piemel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "piemel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ piemel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "piemel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 2 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Anatomie in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %