sneeuwen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  sneeuwen    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• sneeu·wen

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
sneeuwen	sneeuwde	gesneeuwd
zwak -d	volledig

Werkwoord

sneeuwen

1. onpersoonlijk (meteorologie) het vallen van hemelwater onder de vorm van sneeuwvlokken

Hyponiemen

• besneeuwen, doorsneeuwen, insneeuwen, ondersneeuwen, oversneeuwen, uitsneeuwen

Afgeleide begrippen

   

Sneeuwwitje besneeuwd ondersneeuwen sneeuwachtig sneeuwarm sneeuwbal sneeuwbaleffect sneeuwballetje sneeuwband sneeuwbank sneeuwberg sneeuwbes sneeuwbestendig sneeuwblazer sneeuwblind sneeuwblindheid sneeuwbol sneeuwboog sneeuwbrij sneeuwbril sneeuwbui sneeuwdek sneeuwfrees sneeuwfront sneeuwgans sneeuwgebergte sneeuwgebied sneeuwgeit sneeuwgordel sneeuwgors sneeuwgrens sneeuwhaas sneeuwhoen sneeuwhouwer sneeuwhut sneeuwijs sneeuwjacht sneeuwkalkoen sneeuwkanon sneeuwketting sneeuwklas sneeuwklasse sneeuwklokje sneeuwkop sneeuwkristal sneeuwlaag sneeuwlawine sneeuwlucht sneeuwluipaard sneeuwmachine sneeuwman sneeuwmeter sneeuwmobiel sneeuwmuis sneeuwpanter sneeuwploeg sneeuwpop sneeuwpret sneeuwprinses sneeuwroller sneeuwruimen sneeuwschaap sneeuwschans sneeuwschild sneeuwschoen sneeuwschuiver sneeuwscooter sneeuwspringer sneeuwstorm sneeuwtrekker sneeuwuil sneeuwvakantie sneeuwval sneeuwveld sneeuwverstuiving sneeuwvink sneeuwvlaag sneeuwvlok sneeuwvrouw sneeuwwit sneeuwwitje sneeuwwolk sneeuwzeker sneeuwzone

Verwante begrippen

Werkwoorden voor weersgesteldheden in het Nederlands
betrekken • bliksemen • dauwen • donderen • dooien • gieten • hagelen • ijzelen • miezeren • misten • motregenen • nevelen • onweren • opklaren • plenzen • plensregenen • regenen • sneeuwen • stormen • stortregenen • vriezen • waaien • weerlichten

Vertalingen

    1. het vallen van hemelwater onder de vorm van sneeuwvlokken   

Afrikaans: kapok (af), sneeu (af) Arabisch: تساقط الثّلج  (ar) Aymara: khunuña (ay) Baskisch: elurra egin (eu) Bretons: ober erc'h (br) Catalaans: nevar (ca) Deens: sne (da) Duits: schneien (de) Engels: snow (en) Fins: sataa lunta (fi) Frans: neiger (fr) Fries: snije (fy) Galicisch: nevar (gl) Italiaans: nevicare (it) Koerdisch: berf barîn (ku)

Latijn: ningere (la) Perzisch: برف باريدن  (fa) Pools: pada śnieg (pl) Portugees: nevar (pt) Punjabi: ਬਰਫ਼ ਪਡ਼ਨਾ  (pa) Roemeens: a ninge (ro) Russisch: идти (ru) Sloveens: snežiti (sl) Slowaaks: snežiť (sk) Spaans: nevar (es) Tsjechisch: sněžit (cs) imperfectief Turks: kar yağmak (tr) Welsh: bwrw eira (cy) Zweeds: snöa (sv)

Gangbaarheid

• Het woord sneeuwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sneeuwen" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.