walgelijk

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch walgelijc. Equivalent to walgen (to disgust) +‎ -e- +‎ -lijk.

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)
  • IPA(key): /ˈʋɑlɣələk/
  • Hyphenation: wal‧ge‧lijk

Adjective

[edit]

walgelijk (comparative walgelijker, superlative walgelijkst)

  1. noisome, disgusting, revolting, nausea inducing
    Synonyms: om te kotsen, zum Kotzen
    Al zijn voorbeeldzinnen zijn ronduit walgelijk!
    All his example sentences are simply disgusting!

Declension

[edit]
Declension of walgelijk
uninflected walgelijk
inflected walgelijke
comparative walgelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial walgelijk walgelijker het walgelijkst
het walgelijkste
indefinite m./f. sing. walgelijke walgelijkere walgelijkste
n. sing. walgelijk walgelijker walgelijkste
plural walgelijke walgelijkere walgelijkste
definite walgelijke walgelijkere walgelijkste
partitive walgelijks walgelijkers

Derived terms

[edit]