Elisabeth I van Bohemen
Elisabeth I van Bohemen | ||
---|---|---|
1292-1330 | ||
Buste van Elisabeth in de Praagse Sint-Vituskathedraal.
| ||
Koningin-gemalin van Bohemen | ||
Periode | 1310-1330 | |
Voorganger | Anna van Bohemen | |
Opvolger | Beatrix van Bourbon | |
Vader | Wenceslaus II van Bohemen | |
Moeder | Judith van Habsburg |
Elisabeth (Tsjechisch: Eliška Přemyslovna; Praag, 20 januari 1292 – aldaar, 28 september 1330), dochter van Wenceslaus II van Bohemen en Judith van Habsburg, was de laatste van de Přemysliden.
Leven
[bewerken | brontekst bewerken]Toen ze vijf jaar oud was, verloor ze haar moeder. Ze zou haar stiefmoeder Elisabeth Richezza van Polen, die slechts zes jaar ouder was dan zij, niet accepteren. Na de lange, pijnlijke dood van haar vader, de Boheemse en Poolse koning Wenceslaus II, en de moord op haar broer Wenceslaus III ging ze voor enige tijd naar haar tante, de abdis Cunegonde van Bohemen, in het Sint-Jorisklooster op de Praagse Burcht. Haar zware jeugd zou een impact hebben op haar psyche. Bovendien bezat ze alle eigenschappen van de laatste generaties van de Přemysliden; ze had buitengewoon grote ambities, een overdreven zelfbewustzijn, was wispelturig en heethoofdig. Ze was bereid te accepteren dat haar oudere zus Anna, echtgenote van hertog Hendrik van Karinthië, de vaderlijke erfenis overnam. Maar ze begreep niet dat deze vluchtte voor de Oostenrijkse hertog Rudolf, die met haar stiefmoeder trouwde. Na de dood van Rudolf en de terugkeer van Hendrik erkende ze diens zwakte en nam het aanbod van een deel van de Boheemse adel en clerus aan, om haar aan een andere potentiële heerser uit te huwelijken.
In 1309 vluchtte ze weg van het koninklijk hof en van het door haar zwager geplande huwelijk met Otto van Bergow. Vanaf dit tijdstip stond zij aan het hoofd van de tegenstanders van Hendrik, die nu voor haar een geschikte man buiten Bohemen zochten. In 1310 nam ze aan de Standenvergadering deel, waarop over de Luxemburgse kandidatuur voor het keizerschap zou worden beslist. Na enig overleg stemde de achttienjarige Elisabeth in met het aanbod van meerdere Boheemse vertegenwoordigers (waaronder Koenraad van Zbraslav), haar hand en de vaderlijke erfenis aan de vier jaar jongere zoon van de Rooms-koning Hendrik uit het Huis Luxemburg aan te bieden. Midden augustus begaf ze zich op weg naar Speyer, waar ze op 1 september 1310 met de nauwelijks veertienjarige Jan van Luxemburg trouwde. Ze keerde in december van dat jaar samen met haar man naar Praag terug en verjoeg haar zuster en de man van haar zuster in levenslange ballingschap.
Op 7 februari 1311 werden ze gekroond en een nieuwe dynastie zou nu plaats nemen op de Boheemse troon. Elisabeth had nog het beeld van de heerschappij van haar vader voor ogen, dat ze zelf probeerde na te streven. Een hardere omgang met de oppositie behoorde net zo daartoe, als ook de opdracht, die voorheen aan haar moeder Judith van Habsburg toeviel. Nochtans had de adel in het midden van de tweede helft van de 14e eeuw reeds andere middelen om de heerser tot compromissen te dwingen. De tegengestelde visie over de uitoefening van de macht leidden niet enkel tot een huwelijkscrisis, maar ook tot een burgeroorlog in het land.
Onder druk van Elisabeth, liet haar man Jan de woordvoerder van de intussen zelfbewuste Boheemse adel Hendrik van Lipá (Tsjechisch: Jindřich z Lipé) in hechtenis nemen, wat tot een oorlog leidde, die hun haast de troon kostte. Pas door de vrede van Domažlice in 1318 kwam het land tot rust en Jan erkende de positie van de adel. Daarmee was Elisabeth het echter niet mee eens en ze stelde zich tegen haar man op. Deze bestrafte haar, doordat hij hun oudste zoon Wenceslaus (de latere keizer Karel IV) voor zijn opvoeding naar het Franse hof lieten overbrengen; dit beantwoordde echter ook volledig aan de Luxemburgse traditie want ook Jan zelf was aan dit hof opgevoed geweest.
De relatie tussen Elisabeth en Jan was lastig, want hun karakters en doelen verschilden van elkaar. In 1323 schonk Elisabeth het leven aan een tweeling, de laatste van haar zeven kinderen; deze kwamen echter tijdens de Beierse ballingschap ter wereld, waarin de koningin haar toevlucht had moeten zoeken. Pas in het voorjaar van 1325 mocht ze naar Bohemen terugkeren en twee jaar later had ze een aandeel in haar laatste politieke actie – de leenhulde van de Silezische hertogen aan de Boheemse koning. Maar ze leefde daar reeds in volledige eenzaamheid, gescheiden van haar man, die in Europa zijn verplichtingen waarnam, en ook van haar kinderen, die aan verscheidene koninklijke en hertogelijke hoven leefden. Bovenop haar eenzaamheid kwam de steeds meer verslechterende financiële toestand, die haar niet toeliet een hof te houden, noch ook – zoals toentertijd gebruikelijk – kloosters te stichten. Des te meer trachtte ze, de nagedachtenis aan de Přemysliden te vereeuwigen. Haar wens om haar oudtante Agnes van Bohemen heilig te laten verklaren, werd echter pas in 1989 gerealiseerd.
Elisabeth Přemyslovna stierf op 38-jarige leeftijd in Vyšehrad en werd in het klooster Zbraslav naast haar vader bijgezet.
Nakomelingen
[bewerken | brontekst bewerken]Elisabeth van Bohemen trouwde in 1310 in Speyer met Jan van Luxemburg (1296–1346) en kreeg met hem de volgende kinderen:
- Margaretha (8 juli 1313 – 11 juli 1341) ∞ 1328 Hendrik XIV, hertog van Neder-Beieren (1305–1339)
- Bonne van Luxemburg (Judith) (20 mei 1315 – 11 september 1349) ∞ 1332 Jan II (1319–1364), hertog van Normandië, vanaf 1350 koning van Frankrijk
- Wenceslaus (14 mei 1316 – 29 november 1378), de latere Rooms-Duitse keizer Karel IV
- Ottokar (22 november 1318 – 20 april 1320)
- Jan Hendrik (12 februari 1322 – 12 november 1375), markgraaf van Moravië ∞ Margaretha, gravin van Tirol, ∞ in 1349 Margaretha van Troppau (1330-1363)
- Anna (27 maart 1323 – 3 september 1338) 1335 ∞ Otto de Vrolijke, hertog van Oostenrijk
- Elisabeth (27 maart 1323 – 1324), tweelingzus van Anna
Voorouders
[bewerken | brontekst bewerken]Voorouders van Elisabeth I van Bohemen | ||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Overgrootouders | Wenceslaus I van Bohemen (1205-1253) ∞ Cunigonde van Hohenstaufen (1200-1248) |
Rostislaw Michailowitsch (1192-1260) ∞ Anna van Hongarije (-1226) |
Albrecht IV van Habsburg (1188-1239) ∞ 1217 Heilwig van Kyburg (–) |
Burchard V van Hohenberg (–) ∞ Mechtildis van Tübingen (-) | ||||
Grootouders | Ottokar II van Bohemen (1232-1278) ∞ 1261 Cunigonde van Slavonië (1246-1285) |
Rudolf I (rooms-koning) (1218-1291) ∞ 1245 Gertrude van Hohenberg (1225-1281)) | ||||||
Ouders | Wenceslaus II van Bohemen (koning) (1271-1305) ∞ 1285 Judith van Habsburg (1271-1297) | |||||||
Elisabeth I van Bohemen (1292-1330) |
Referenties
[bewerken | brontekst bewerken]- Dit artikel of een eerdere versie ervan is een (gedeeltelijke) vertaling van het artikel Elisabeth_(Königin_von_Böhmen_1311–1330) op de Duitstalige Wikipedia, dat onder de licentie Creative Commons Naamsvermelding/Gelijk delen valt. Zie de bewerkingsgeschiedenis aldaar.
- Michel Pauly (ed.), Die Erbtochter, der fremde Fürst und das Land. Die Ehe Johanns des Blinden und Elisabeths von Böhmen in vergleichender europäischer Perspektive, Luxemburg, 2013.
- Jiří Spěváček, Král diplomat (Jan Lucemburský 1296–1346), Praag, 1982
- Božena Kopičková, Eliška Přemyslovna, Praag, 2003. ISBN 80-7021-656-5