Naar inhoud springen

aankalken

Uit WikiWoordenboek
  • aan·kal·ken

aankalken [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aankalken
kalkte aan
aangekalkt
zwak -t volledig
  1. opschrijven met een krijtje op een bord of lei
  2. (figuurlijk) iets op iemands rekening schrijven
  • iemand iets aankalken
iemand ergens de schuld van geven
68 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]