aanwensel
Uiterlijk
- aan·wen·sel
- Naamwoord van handeling van aanwennen met het achtervoegsel -sel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanwensel | aanwensels |
verkleinwoord | aanwenseltje | aanwenseltjes |
het aanwensel o
- hebbelijkheid, gewoonte
- ▸ Vooraan herkent Mia rechter Sophie met haar blonde paardenstaart en haar aanwensel om op haar potlood te kauwen als ze nerveus is.[1]
- Het woord aanwensel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanwensel" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “Corps delcti” (2009), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789041417480
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -sel in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 60 %
- Prevalentie Vlaanderen 43 %