alliëren
Uiterlijk
- al·li·e·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
alliëren |
allieerde |
geallieerd |
zwak -d | volledig |
alliëren [3]
- overgankelijk samensmelten
- In het bijzonder: vermengen van verschillende metalen, legeren
- (militair) wederkerend zich ~: een bondgenootschap sluiten
- [1] alliage
- Het woord alliëren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alliëren" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ alliëren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -eren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Militair in het Nederlands
- Wederkerend werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 75 %
- Prevalentie Vlaanderen 85 %