bangerd
Uiterlijk
- ban·gerd
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bangerd | bangerds |
verkleinwoord | - | - |
de bangerd m
- (scheldwoord) iemand die bang is
- Een paar bangerds ontdeden zich al bij voorbaat van hun wapen uit vrees voor de Akwattapult, het allerergste wapen dat tegen hen in stelling kon worden gebracht. [1]
- angsthaas, schijterd, bangerik, bangeschijter, lafaard, schijtebroek, schijtlaars, schijtluis, hazenhart
- Het woord bangerd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bangerd" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 94
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be