belendend
Uiterlijk
- be·len·dend
stellend | |
---|---|
onverbogen | belendend |
verbogen | belendende |
partitief | belendends |
belendend
- (van panden/vertrekken) aangrenzend.
- Het belendende huis was afgebrand.
1. (van panden) aangrenzend
vervoeging van: | belenden |
verbogen vorm: | belendende |
belendend
- Het woord belendend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "belendend" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be