booswicht
Uiterlijk
- boos·wicht
- In de betekenis van ‘schurk’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
- samenstelling van boos en wicht [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | booswicht | booswichten |
verkleinwoord | - | - |
1.
- Het woord booswicht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "booswicht" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "booswicht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ booswicht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be