buitenburger
Uiterlijk
- bui·ten·bur·ger
- samenstelling van buiten en burger zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buitenburger | buitenburgers |
verkleinwoord | buitenburgertje | buitenburgertjes |
de buitenburger m
- (geschiedenis) iemand die buiten de poorten van de stad woonde maar er wel een burger van was
- Ook de buitenburgers vluchtten de stad in bij het naderen van de vijand.
- Het woord 'buitenburger' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.