instinker
Uiterlijk
- in·stin·ker
- Naamwoord van handeling van instinken met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | instinker | instinkers |
verkleinwoord | instinkertje | instinkertjes |
de instinker m
- een vraag waarbij het uitdrukkelijk de bedoeling is dat de antwoorder een verkeerd antwoord geeft; een misleidende vraag
- - Hoe dan wel? Volgens het verslag van de Commissie, die NRC uitleg vroeg om de reclame voor de voedseldoos, vond de krant het „vervelend” dat klager de insteker had opgevat als ongevraagd drukwerk, zeg maar als instinker, maar hoopte die op enig begrip voor een industrie in barre tijden. Advertenties en commerciële bijlagen zijn „onmisbaar om kwaliteitsjournalistiek te bieden”.[1]
1. een vraag waarbij het uitdrukkelijk de bedoeling is dat de antwoorder een verkeerd antwoord geeft; een misleidende vraag
- Het woord instinker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "instinker" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ NRC Sjoerd de Jong 27 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be