Naar inhoud springen

iris

Uit WikiWoordenboek
  • iris
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plantengeslacht’ voor het eerst aangetroffen in 1608 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord iris irissen
verkleinwoord irisje irisjes

de irisv / m

  1. (anatomie) een orgaan in het oog van vele organismen, waaronder de mens, dat als een diafragma werkt en de hoeveelheid tot het oog toegelaten licht regelt
  2. (plantkunde) een plant met een opvallende, vaak blauwe of gele bloem van het geslacht Iris
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


iris

  1. (anatomie) regenboogvlies


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  iris     l'iris     iris     les iris  

iris m

  1. (anatomie) iris, regenboogvlies
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
ojo


enkelvoud meervoud
iris irises

iris m

  1. (anatomie) regenboogvlies