monochromator
Uiterlijk
- mo·no·chro·ma·tor
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | monochromator | monochromators |
verkleinwoord | monochromatortje | monochromatortjes |
de monochromator m
- (optica) een toestel dat, gewoonlijk door strooiing aan een rooster, slechts één bepaalde golflengte van de aangeboden straling doorlaat
- Voor Röntgenstraling bestaat een monochromator gewoonlijk uit een éénkristal dat onder een specifieke hoek belicht wordt.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.