taëls
Uiterlijk
- ta·els
- taël met uitgang -s
de taëls mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord taël
- Gisteren was de koopman Liang Soen bij mij, vijf taëls eisend, dreigend mij voor de rechtbank te dagen als ik niet betaalde. [1]
- Het woord 'taëls' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Slauerhoff, J. (ed. K. Lekkerkerker)Het lente-eiland en andere verhalen. 4e druk (1951) Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam / Den Haag; p. 21; geraadpleegd 2019-09-02