vogelpoep
Uiterlijk
- vo·gel·poep
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vogelpoep | |
verkleinwoord | vogelpoepje | vogelpoepjes |
de vogelpoep m
- de ontlasting van vogels met name als bron van verontreiniging
- Trekvogels, vooral wilde eenden, dragen milde varianten van het virus bij zich zonder daar zelf ziek van te worden. Vogels kunnen het virus aan elkaar doorgeven via ademhaling, oogvocht en mest. Kippen en kalkoenen zijn het meest gevoelig voor besmetting. Ook mensen en handelstransporten kunnen het virus verspreiden. Reizigers kunnen dat bijvoorbeeld doen via een restje vogelpoep onder hun schoenen.[2]
- Daar heb je Hugo, die altijd voor me klaar staat, en Kees die zorgt dat ik up to date brillen heb, of Monique die op m’n huis let als ik weg ben. Of de overbuurman die zich zorgen maakt over alle vogelpoep op het dak van m’n auto ('Slecht voor je lak') of Lies, Noor, Danny, Babette en Aly en Hilly...[3]
- Het vaakst blijkt het slapstick-duo gebruik te maken van de ’eyepoke’, waarbij de een zijn wijsvinger in het oog van de ander boort. Ook krijgen de ogen van de hoofdrolspelers het te verduren door stokken, rondvliegende champagnekurken, zwiepende takken, buskruit, een haarborstel en vogelpoep.[4]
- Het woord vogelpoep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vogelpoep" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 08 dec. 2017
- ↑ de Telegraaf 01 feb. 2017
- ↑ de Telegraaf 19 nov. 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be